Na het "passeren" van de zgn. "transition-altitude" wordt de hoogtemeter ingesteld op een QNH van 1013.25 hPa (de gemiddelde standaardluchtdruk op zeeniveau). Het is nl. ondoenlijk voor de verkeersleiding om in grote gebieden steeds voor elke kist apart te QNH te "geven". De flightlevels worden benoemd per honderd feet. FL320 is dus 32000 feet
Omgekeerd noemt men het verlaten de overgang van de "standardsetting" het laagste flightlevel het "transition level" en gaat men weer over naar een lokale QNH setting voor de hoogtemeter.
De flightlevels hangen weer samen met de vliegrichtingen i.v.m. de vertikale separatie van het vliegverkeer:
Magnetic Track 000 to 089° - odd thousands of feet (FL 70, 90, 110 etc)
Magnetic Track 090 to 179° - odd thousands + 500 ft (FL 75, 95, 115 etc)
Magnetic Track 180 to 269° - even thousands of feet (FL 80, 100, 120 etc)
Magnetic Track 270 to 359° - even thousands + 500 ft (FL 85, 105, 125 etc)
Tegenwoordig worden er ook hoogteseparaties gehanteerd van 1000 feet (i.p.v. de gangbare 2000 feet) in verkeersleidingsgebieden waar de zgn. Reduced Vertical Separation Minima (RVSM) norm gehanteerd wordt. Uiteraard in de hogere airways waar men dus met Flight Levels werkt.
Lokale verkeersleiding geeft dus voortdurend een luchtdruk (QNH, in hPA) om een juiste hoogteuitlezing te verkrijgen.
De transition altitude is afhankelijk van de heersende lokale QNH :
1032-1050 FL25 FL35 FL45 FL55 FL175
1014-1032 FL30 FL40 FL50 FL60 FL180
996-1013 FL35 FL45 FL55 FL65 FL185
978-995 FL40 FL50 FL60 FL70 FL190
960-977 FL45 FL55 FL65 FL75 FL195
943-959 FL50 FL60 FL70 FL80 FL200
Beetje een lang verhaal geworden, maar hoop dat het een beetje duidelijkheid schept
MvG,
Robert